"Ik ben op zoek naar de lisboorder", vertelt boswachter Pauline Arends terwijl ze tussen de gele irissen aan het scharrelen is. "Dat is een heel klein snuitkevertje."
En zowaar vindt ze het kleine kruipertje. Met een formaat van zo'n 5 millimeter is dat best een prestatie. Gelukkig hebben ze een herkenbare witte stip op hun verder zwarte, ronde lijfje.
Je bent wat je eet
Waar de naam van het snuitkevertje vandaan komt is geen groot mysterie. "Hij leeft eigenlijk zijn hele leven bij, op, en in die lis", zegt Arends. Hij wordt ook wel lissnuitkever genoemd. En zijn Latijnse naam, mononychus punctum-album, verwijst naar zijn voorkomen: punctum betekent punt, en album betekent wit.
Levensloop
Met zijn lange snuit kan de kever sap uit de lis opzuigen, legt Arends uit. Maar de lisboorder komt niet alleen op deze bloemen af voor een lekker drankje: in mei en juni is het paarseizoen en zitten de bloemblaadjes nokvol met kevers. Vervolgens boren de vrouwtjes in juni en juli gaatjes in de kiemen van de bloem en leggen daar hun eitjes in. De gaatjes worden door de plant zelf weer gedicht met een kleverige vloeistof. Zo kunnen de larven veilig groeien.
Rond augustus en september zijn de kersverse kevertjes volgroeid en kunnen ze zich nog een korte periode tegoed doen aan de plant voordat ze gaan overwinteren in de gevallen blaadjes op de grond.
Globetrotter
Scandinaviƫ uitgezonderd komt de lisboorder voor in heel Europa, en zijn leefgebied strekt zelfs tot in Siberiƫ. Niet alleen wijdverspreid, maar ook langlevend voor zo'n klein beestje: "ze kunnen wel bijna een jaar oud worden", zegt Arends.