In de Drentse libellenatlas van tien jaar geleden staan ze nog te boek als heel zeldzaam: de witsnuilibellen. Maar nu duikt er zelfs eentje op in de vijver van ROEG!-redacteur Jan Dijk. Hoe kan dat en waar komt dat beest vandaan?
Tien jaar geleden waren er drie soorten witsnuiten in Drenthe waargenomen. De venwitsnuit, de noordse en de gevlekte. Daar zijn nu twee bijgekomen: de oostelijke en de sierlijke. Wat ze gemeen hebben is hun witte snuit: een bos witte haren voor op de kop. En het zijn allemaal soorten uit Noord en Oost Europa die onze kant op zijn gekomen.
En dat maakt ze meteen een beetje mysterieus, zegt libellenkenner René Manger uit Havelte, een van de samenstellers van de libellenatlas uit 2014: "Je ziet wel meer libellensoorten die hier vroeger niet voorkwamen, maar dat zijn vaak beesten uit Zuid Europa die profiteren van de klimaatverandering. Die kunnen nu ook in noordelijke streken leven. Maar dat geldt dus niet voor die witsnuiten, want dat zijn juist soorten die meer van kou houden."
Geen vijanden
Wat het ook ingewikkeld maakt is dat sommige soorten heel erg in de lift zitten terwijl andere juist afnemen: "Toen we met de libellenatlas bezig waren ging het goed met de noordelijke en de venwitsnuitlibel. Die gaan nu heel erg achteruit, vooral de noordelijke. De gevlekte was toen heel zeldzaam, maar die doet het net als de sierlijke en de oostelijke heel erg goed. Vooral de sierlijke. Die was tot 2016 vrijwel afwezig, en is nu een gewone soort aan het worden. Heel bijzondere ontwikkelingen zijn dat."
Wat de oorzaak is van die toe- en afname is niet bekend. Wat meespeelt is dat sommige soorten hier nauwelijks vijanden hebben: "Je ziet dat bij de oostelijke en de sierlijke. De larven daarvan hebben enorme doorns, en kunnen dus in water leven met vissen. Die beginnen daar niet aan. Ik heb bij de visplas bij Eemster hele grote aantallen van de sierlijke witsnuitlibel gezien. In zo'n visvijver hebben andere soorten libellen het moeilijk, hun larven worden gewoon opgevreten. En als een soort het dan wel goed doet, dan kookt het over. Dan krijg je bizar grote aantallen."
In de vijver
Iets soortgelijks zie je volgens René Manger ook bij de gevlekte witsnuitlibel. "Dat is ook zo'n soort die het heel goed kan doen en van die 'overkooks' krijgt. Die dieren gaan dan zwerven om een nieuwe voorplantingsplek te vinden. En die komen dan bij jou in de tuin. Maar de kans dat hij zich daar kan voortplanten is heel klein. Het is een soort van laagvenen, dus hij komt massaal voor in de Weerribben. Dat is toch anders dan een tuinvijver."
Tekst gaat verder onder de foto
Waterkwaliteit en droogte
De toename van deze libellen heeft volgens Manger vooral te maken met een verbetering van de waterkwaliteit. Dat ziet hij terug in de ontwikkeling bij de verschillende soorten libellen: "Soorten die in kanalen voorkomen of in beken waar altijd water staat, die doen het goed. Soorten die afhankelijk zijn van vennen hebben de afgelopen jaren een enorme klap gehad door de droge zomers. Nou was het vorig jaar redelijk nat, en ook dit najaar, dus misschien zien we dit jaar wel weer een herstel van die soorten".